id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
28621 | uit de rij zetten | verzetten: vǝrzɛtǝ (Weert) | De korven een meter voor de stal zetten. Door de korven uit de rij te zetten kan men het zwermen van zwermachtige volken ook verhinderen. De meeste vliegbijen komen bij de zwakkere buren terecht. Hierdoor moeten de zwermzuchtige bijen eerst nieuwe vliegbijen zien te krijgen om weer te kunnen zwermen. Vergelijk het lemma Koud Zetten. [N 63, 96a; monogr.] II-6 |
22001 | uit de tegengestelde richting dan die van de losplaats aankomen | terugkomen (ww.): trōk kô‧me (Weert) | Hoe zegt men: uit een richting tegengesteld aan die van de losplaats? [N 93 (1983)] III-3-2 |
22118 | uit een andere richting dan die van de losplaats aankomen | uit de verkeerde hoek: oet de verkierdjen hook (Weert) | Hoe zegt men: uit een andere richting dan die van de losplaats? [N 93 (1983)] III-3-2 |
18896 | uitblinken | uitblinken: oetblinke (Weert), uitsteken: oetstaeke (Weert) | schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19028 | uitbrander | rappelement: repleme‧nt (Weert), uitschieting: oetschieeting (Weert), oetschiêting (Weert) | een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] || uitbrander III-1-4 |
18805 | uitdenken | uitdenken: oetdi‧nke (Weert), uitfiggelen: oetfizeele (Weert), uitprakkiseren: oetprakkezieere (Weert), uitvogelen: oetfoegele (Weert) | door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] III-1-4 |
33185 | uiteen poten | wijd uitereen: wit utǝręi̯n (Weert) | De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b] I-5 |
21827 | uiten | uiten: oeete (Weert) | uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] III-3-1 |
34189 | uiterontsteking, mastitis | scheut op de uier: sxyt opǝ ø̜i̯ǝr (Weert) | Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.] I-11 |
21443 | uitgaan | uitgaan: oetgoan (Weert) | uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)] III-3-1 |