34266 |
vee |
beesten:
biǝstǝ (L289p Weert),
bīǝstǝ (L289p Weert),
vee:
viǝ (L289p Weert)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
34269 |
vee fokken |
fokken:
fǫkǝ (L289p Weert),
houden:
hǭi̯ǝ (L289p Weert)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hoi̯ǝ (L289p Weert)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
buize (L289p Weert),
Bargoens: buizen
buize (L289p Weert),
lurken:
Liktj toch neet zoeë aan di-j fles te lörke Wi-j völ hejje d¯r weer gelörktj vandaag: hoeveel heb je er weer gedronken vandaag
lörke (L289p Weert),
pimpelen:
pûmpele (L289p Weert),
zuipen:
zoepe (L289p Weert),
zoeëpe (L289p Weert),
zōēpe (L289p Weert),
zōēəpe (L289p Weert),
zōēəpə (L289p Weert),
zuuptj, zoeëp, gezoeëpe
zoêpe (L289p Weert)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || gulzig drinken || pimpelen, drinken || veel drinken van alkoholische drank || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, veel drinken
III-2-3
|
21877 |
veel moeten betalen |
bloeden:
blooje (L289p Weert),
brokken:
brokke (L289p Weert)
|
veel kosten hebben, veel moeten betalen [brokken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18373 |
veel te grote schoen |
jol:
[sic] [Van Dale: jol1, 1. licht roei- en zeilvaartuig met scherpe voor- en platte achtersteven; 2. naam van de kleinste sloep op oorlogs- en andere schepen]
jalle (L289p Weert),
pielschuit:
[sic] WNT: piel (III), een brok, een dik stuk?
piëlschuute (L289p Weert)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
boterboks:
boeterboks (L289p Weert),
flodderboks:
flodderboks (L289p Weert, ...
L289p Weert),
flódderbóks (L289p Weert),
kuikelboks:
koekelboks (L289p Weert)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] || flodderbroek, slordig persoon
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
slokmieneke:
Uitsluitend verklw.
slókmieneke (L289p Weert),
vreetzak:
vrieetzak (L289p Weert),
vrieətzak (L289p Weert)
|
snoeper, veelvraat || veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
moer:
mōr (L289p Weert),
poel:
pōl (L289p Weert),
ven:
ven (L289p Weert),
vęn (L289p Weert)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
bosgrond:
bos˲grōnt (L289p Weert),
hei:
hei (L289p Weert),
moer:
mōr (L289p Weert),
moergrond:
mōrgront (L289p Weert),
perceel hei:
pęrsiǝl hęj (L289p Weert),
veen:
veen (L289p Weert)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|