22711 |
verschillende knikkerspelen: nagooien |
naknoppen:
Sub maal.
naoknuppe (L289p Weert),
Zie ook: maale.
naoknuppe (L289p Weert)
|
Knikkerspel.
III-3-2
|
21666 |
verschuldigd zijn |
schuldig zijn:
schōldjig (L289p Weert)
|
verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34233 |
verse koe |
verse koe:
vø̜rsǝ ku (L289p Weert)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|
25937 |
versieren |
vlaggen:
vlagǝ (L289p Weert),
zeil slingeren:
zęjl sleŋǝrǝ (L289p Weert)
|
De molen bij feestelijke gelegenheden uitvoerig versieren. In l 432 werden de roeden dan in een overhoekse stand geplaatst. In l 318 en l 321 werd de molen bij processies en openbare feesten versierd. Zie ook afb. 5. [N O, 8g]
II-3
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
sieren:
seere (L289p Weert, ...
L289p Weert),
siere (L289p Weert)
|
Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)] || Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18242 |
versiersel |
sier:
seer (L289p Weert),
sieraad:
seeraot (L289p Weert),
tooi:
toej (L289p Weert)
|
sieraad || voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25344 |
verslachten |
afslachten:
āfslaxtǝ (L289p Weert),
uitlichten:
ūtlextǝ (L289p Weert)
|
Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97]
II-1
|
18226 |
versleten |
eweg:
eweg (L289p Weert),
kaal:
kaal (L289p Weert),
op:
op (L289p Weert),
versleten:
verslieete (L289p Weert),
verslīete (L289p Weert),
Volt. deelw.
verslieëte (L289p Weert)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)] || versleten || verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)]
III-1-3
|
25829 |
versnijbier |
zwaar bier:
zwǭr bēr (L289p Weert)
|
Het bier dat men gebruikt om te versnijden. De zegsman uit Q 99 merkt hierover op dat de resten van het brouwsel en van de gisting en het restant uit teruggekeerde vaten werden vergaard in tonnen van 5000 liter. In deze tonnen bevond zich na 2 à 3 jaren een zuur maar helder vocht. Vermengd met jong bier leverde dit het oud bier op. [N 35, 99; monogr.]
II-2
|
25828 |
versnijden |
doordraaien:
durdrɛjǝ (L289p Weert),
knoeien:
knoajǝ (L289p Weert),
overmalen:
uǝvǝrmālǝ (L289p Weert),
verlopen laten:
vǝrlǫwpǝ lǭtǝ (L289p Weert),
versnijden:
vǝrsnijǝ (L289p Weert)
|
Een muur vanaf een bepaald punt minder dik verder bouwen, bijvoorbeeld door van tweesteens naar anderhalfsteens of, volgens de invullers uit L 320a en L 382, van steens naar halfsteens over te gaan. [N 31, 46a] || Slecht meel bij beetjes door het graan malen. [N O, 36b]
II-3, II-9
|