19812 |
voetenbankje |
voetenbankje:
vootebenkske (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Het bankje om de voeten op te zetten [vootebenkske?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33732 |
voetgangershek |
hekje:
hękskǝ (L289p Weert)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|
23604 |
voetgebeden |
voetgebeden:
vootgebaeje (L289p Weert),
vootgebieeje (L289p Weert)
|
De gebeden aan de voet van het altaar, de voetgebeden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18089 |
voetjicht |
pootje:
puutje (L289p Weert)
|
Voetjicht: soort jicht die zich openbaart door een hevige pijn in de voet, vooral in het gewricht tussen middenvoetsbeentje en grote teen, podagra (voetje, pootje, kozijntje, voetjicht). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19384 |
voetkussen |
poef:
poef (L289p Weert)
|
Kussen voor de voeten als men zit (voetkussen, poef) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32518 |
voetwissen |
staafjes:
stɛ̄fkǝs (L289p Weert)
|
De wissen waarmee het voetstuk wordt gevlochten. Het vlechten van de voet werd in Maastricht (Q 95): een voetje deronder werken (ǝn vø̄tšǝ dǝrondǝr węrǝkǝ) genoemd. [N 40, 68; N 40, 69]
II-12
|
17778 |
voetzool |
zool:
zool (L289p Weert, ...
L289p Weert),
zoél (L289p Weert)
|
zool [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22428 |
vogel op de schutsboom |
vogel:
voeegel (L289p Weert)
|
De houten vogel die afgeschoten moet worden. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24268 |
vogel, algemeen |
gevogel:
mv.
gevuuêgel (L289p Weert),
vogel (enk.):
voeëgel (L289p Weert),
vogel (L289p Weert),
vogel (mv.):
veugel (L289p Weert),
mv.
vuuëgel (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
gevogelte || vogel [SGV (1914)] || vogels [SGV (1914)]
III-4-1
|
24590 |
vogelkers |
hondskers:
± WLD
hongskörs (L289p Weert)
|
Vogelkers: een struik die in juni bloeit met kleine witte sering-achtige bloemtrossen; de vruchten rijpen in september. Een soort groeit zeer snel en is zo agressief dat hij andere struiken verdringt (vuilboom, meilaar, paduwa, hondskers). [N 82 (1981)]
III-4-3
|