33853 |
vooruittrappen |
kappen:
kapǝ (L289p Weert)
|
De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
17673 |
voorvoet |
voorvoet:
veurvoot (L289p Weert),
vuurvoo:t (L289p Weert),
vuuërvôêt (L289p Weert)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34583 |
voorwand |
hoofdbred:
høi̯t˱brēǝt (L289p Weert),
karschot:
kɛrsxǫt (L289p Weert),
schot:
sxǫt (L289p Weert),
voorbred:
vø̄rbrēt (L289p Weert),
voorschot:
vȳǝrsxǫt (L289p Weert)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
28457 |
voorwas |
voorwerk:
vȳrwɛrǝk (L289p Weert)
|
Was die door de bijen geproduceerd wordt, voordat ze aan de eigenlijke ratenbouw beginnen. Mengsel van propolis en was. Bovenaan in de korf of het raam wordt ter versteviging een laagje was aangebracht als basis voor de raten. [N 63, 14a]
II-6
|
26005 |
voorweeg |
achterkant:
achterkant (L289p Weert)
|
De zijde van de molenkast waar zich trap en ingang bevinden. Zie ook afb. 22. [N O, 45a; A 42A, 97; Sche 16]
II-3
|
30100 |
voorwerkers |
buitenstenen:
būtǝstęjn (L289p Weert),
voorwerkers:
vø̄rwęrǝkǝrs (L289p Weert)
|
Metselstenen voor de buitenste spouwmuur, en meer in het algemeen voor metselwerk dat in het zicht blijft. Voorwerkers zijn meestal eerste keus metselstenen. Zie voor het woordtype 'façadestenen' ook het lemma 'Kleine stenen' in wld ii.8, pag. 70. [N 31, 35f; monogr.]
II-9
|
26116 |
voorwolf |
kapje:
kɛpkǝ (L289p Weert),
schildje:
sxeltjǝ (L289p Weert)
|
Het van boven schuintoelopend houten voorschot van de molenkap boven de as. [N O, 54f]
II-3
|
23566 |
voorzanger |
voorzanger:
vuuerzenger (L289p Weert),
vuurzenger (L289p Weert)
|
Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18911 |
voorzichtig |
omzichtig:
umzichtig (L289p Weert),
voorzichtig:
vuurzichtig (L289p Weert)
|
rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26150 |
voorzoom |
voorzoom:
vyǝrzǫwm (L289p Weert),
vø̄rzǫwm (L289p Weert),
zoom:
zǫwm (L289p Weert)
|
De zoomlat aan de voorkant van het hekken waarop de windborden zijn bevestigd. Zie ook afb. 38. [N O, 2c; N O, 4a; A 42A, 67]
II-3
|