19510 |
waterketel, moor |
moor:
moer (L289p Weert),
mōār (L289p Weert),
muər (L289p Weert)
|
waterketel || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26013 |
waterlijst |
onderbalk:
ǫŋǝrbalǝk (L289p Weert)
|
Elk van de twee onderste horizontale balken in de twee zijwegen van de molenkast. Zie ook afb. 14 en 16. [N O, 43h]
II-3
|
24632 |
waterloot |
dief:
± WLD
deef (L289p Weert)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
26809 |
waterlossing |
graafje:
grefkǝ (L289p Weert),
graven:
graven (mv.) (L289p Weert),
loop:
(mv.)
lø̜jpǝn (L289p Weert)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
24787 |
waternavel |
donderpoezen:
± Veldeke ?
donderpoeze (L289p Weert)
|
Waternavel (hydrocotyle vulgaris 5 tot 25 cm groot. De stengels zijn kruipend; de bladeren zijn schildvormig lang gesteeld, gekarteld; weinig bloempjes bijeen in groepjes, klein met dunne steeltjes en wit of roodachtig gekleurd. Bloeitijd in juni tot au [N 92 (1982)]
III-4-3
|
30082 |
waterpas |
waterpas:
wātǝrpas (L289p Weert, ...
L289p Weert),
zuiver waterpas:
zȳvǝr wātǝrpas (L289p Weert)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpokke (L289p Weert),
windpokken:
windjpokke (L289p Weert)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25726 |
waterpomp |
pomp:
pomp (L289p Weert)
|
De pomp die men gebruikt om in de beslag-kuip water op het mout te brengen. Uit de antwoorden van de invullers blijkt dat de pomp ook voor andere doeleinden wordt gehanteerd. Zie daarom ook de lemmata ''wortpomp'' en ''bierpomp''. [N 35, 35a; monogr.]
II-2
|
31336 |
waterpomptang |
waterpomptang:
wātǝrpomptaŋ (L289p Weert)
|
Stalen, verstelbare tang voor het vastgrijpen en monteren van pijpmateriaal, het vast- en losdraaien van moeren, etc. De tang heeft een getande, ronde bek waarmee het materiaal kan worden vastgeklemd. De afstand tussen de bekken van de tang is verstelbaar. Zie ook afb. 69. [N 33, 177; N 64, 52; monogr.]
II-11
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
pøͅt (L289p Weert, ...
L289p Weert),
waterput:
wātərpøͅt (L289p Weert)
|
[DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [N 12 (1961)] [RND 08] [SGV (1914)] [Willems (1885)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|