18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
poldermuts:
poldermöts (L289p Weert)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯n[klee] (L289p Weert)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kaabuûts (L289p Weert),
kabuis:
kabuus (L289p Weert),
kappes:
kappes (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
kappesmoes:
kappesmoos (L289p Weert),
wit moes:
wit moos (L289p Weert, ...
L289p Weert),
wit moo‧s (L289p Weert),
zuurmoes:
zoormoos (L289p Weert)
|
witte kool || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermènke (L289p Weert),
grijze kwikstaart:
grieze kwikstèrt (L289p Weert),
kwikstaart:
kwikstert (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
kwikstèrt (L289p Weert),
witte kwikstaart:
witte kwikstert (L289p Weert)
|
kwikstaart [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] || witte kwikstaart
III-4-1
|
18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
kornetje (<fr.):
kernètje (L289p Weert),
muts:
möts (L289p Weert)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
kap:
kap (L289p Weert),
poffermuts:
poffermöts (L289p Weert)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24642 |
witte narcis |
pinksterbloem:
pînksterbloome (L289p Weert),
-
pînksterbloome (L289p Weert),
± Veldeke
Pinksterbloom (L289p Weert)
|
narcis, witte || witte narcis || Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34195 |
witte vloed |
melkwolf:
mɛlǝkwǫlǝf (L289p Weert)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|
24574 |
witte waterlelie |
kolleblader:
kolleblaar (L289p Weert),
Noemt men de plant.
kolleblaar (L289p Weert),
kollebloem:
-
kollebloem (L289p Weert),
waterlelie
kollebloome (L289p Weert),
plomp:
-
plomp (L289p Weert),
waterkol:
-
waterkol (L289p Weert),
waterlelie:
Of waterplant.
waterlelie (L289p Weert),
waterplant:
Of waterplant.
waterplant (L289p Weert),
witte waterlelie:
-
witte waterlelie (L289p Weert)
|
waterlelie || witte waterlelie [DC 17 (1949)], [N 37 (1971)]
III-4-3
|
32489 |
witte wissen drogen |
drogen:
drūǝgǝn (L289p Weert
[(in de zon)]
),
op de droogt leggen:
op dǝ drygt lɛgǝ (L289p Weert)
|
De geschilde wissen in de buitenlucht drogen. [N 40, 31]
II-12
|