e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zandkorrel, korreltje zand korreltje: kōrrelke zand (Weert) zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)] III-4-4
zandsteen zandsteen: zantstęjn (Weert) Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56] II-9
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen zandzeef: zāndzēf (Weert) De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.] I-4
zang, bussel gelezen aren busseltje: bø̜sǝlkǝ (Weert) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zanglijster, lijster kleine klijster: kleine klīēster (Weert), klijster: (zang)kliester (Weert), kliester (Weert), kliêster (Weert), lijster: liester (Weert), geen fon.doc.  lijster (Weert), zangklijster: (zang)kliester (Weert) lijster [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] || zanglijster || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)] III-4-1
zaniken, zeuren memmen: memme (Weert), toeten: tutte (Weert), zagen: zaege (Weert), zaniken: zanikke (Weert, ... ), zeiken: zeike (Weert, ... ), zenen: zeene (Weert, ... ), zeveren: zeivere (Weert, ... ) langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] III-3-1
zavel, lichte klei zavel: zavel (Weert, ... ) zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] || zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)] III-4-4
zedelijk slecht meisje del: de‧l (Weert), lel: lel (Weert), slet: slet (Weert) een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)] III-2-2
zedenpreek preek: preek (Weert), sermoen (<fr.): sermoen (Weert), zedenpreek: zedepreek (Weert) Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)] III-3-3
zedig braaf: braaf (Weert), net: net (Weert, ... ), oppassend: oppassendj (Weert), ordentelijk: ordentelik (Weert) Zedigheid. [N 96D (1989)] || zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-3