24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korreltje:
kōrrelke zand (L289p Weert)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30152 |
zandsteen |
zandsteen:
zantstęjn (L289p Weert)
|
Natuurgesteente, bestaande uit zandvormige kwartskorrels die door een bindmiddel tot een vast geheel verbonden zijn. De kleur ervan kan zeer verschillend zijn. Zandsteen wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal. De 'Kunrader steen' wordt volgens de invuller uit L 427 gedolven in Kunrade bij Voerendaal. 'Crauberger' wordt ook Kunradersteen genoemd en ontleent zijn naam aan het gehucht Crauberg onder Klimmen waar de steengroeven liggen. [N 30, 55c; N 30, 55d; N 30, 55g; N 30, 56]
II-9
|
33143 |
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen |
zandzeef:
zāndzēf (L289p Weert)
|
De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.]
I-4
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
busseltje:
bø̜sǝlkǝ (L289p Weert)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
kleine klijster:
kleine klīēster (L289p Weert),
klijster:
(zang)kliester (L289p Weert),
kliester (L289p Weert),
kliêster (L289p Weert),
lijster:
liester (L289p Weert),
geen fon.doc.
lijster (L289p Weert),
zangklijster:
(zang)kliester (L289p Weert)
|
lijster [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] || zanglijster || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
memmen:
memme (L289p Weert),
toeten:
tutte (L289p Weert),
zagen:
zaege (L289p Weert),
zaniken:
zanikke (L289p Weert, ...
L289p Weert),
zeiken:
zeike (L289p Weert, ...
L289p Weert),
zenen:
zeene (L289p Weert, ...
L289p Weert),
zeveren:
zeivere (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24938 |
zavel, lichte klei |
zavel:
zavel (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] || zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
del:
de‧l (L289p Weert),
lel:
lel (L289p Weert),
slet:
slet (L289p Weert)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23614 |
zedenpreek |
preek:
preek (L289p Weert),
sermoen (<fr.):
sermoen (L289p Weert),
zedenpreek:
zedepreek (L289p Weert)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18972 |
zedig |
braaf:
braaf (L289p Weert),
net:
net (L289p Weert, ...
L289p Weert),
oppassend:
oppassendj (L289p Weert),
ordentelijk:
ordentelik (L289p Weert)
|
Zedigheid. [N 96D (1989)] || zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|