18360 |
zijspleet in de overrok |
schreursgat:
[Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]
schruursgaat (L289p Weert),
schruuërsgaat (L289p Weert),
schreurstas:
De zak (tas) werd met een lint vastgemaakt. [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]
schruuërstes (L289p Weert),
tasgat:
tesgaat (L289p Weert)
|
opening in rok van vrouwen || zak, gedragen onder vrouwenrok, te bereiken via schruuërsgaat. || zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
27824 |
zijwand |
karbred:
kɛrbrēt (L289p Weert),
plank:
plaŋk (L289p Weert),
planken (mv.):
plɛŋk (L289p Weert),
schot:
(mv)
sxǫtǝ (L289p Weert),
zij:
(mv)
zęi̯ǝ (L289p Weert),
zijplanken:
zęi̯plɛŋk (L289p Weert),
zijschot:
(mv)
zei̯sxotǝ (L289p Weert)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
26006 |
zijwanden |
kruikarplanken:
krukɛrplɛŋk (L289p Weert),
zijden:
ze.jǝ (L289p Weert)
|
De beide zijkanten van de molenkast samen wanneer men geen onderscheid maakt tussen de achteraanweeg (vangzijde) en de vooraanweeg (steenrechtzijde). [N O, 47c] || Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.]
I-13, II-3
|
24851 |
zijwortel |
wortels:
wortels (L289p Weert)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
25318 |
zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder |
vierdel:
vierel (L289p Weert),
(meervoud: vierels; verkleinwoord: vierelke). (een vierel is 2125 m2: 100 Weerter roeden (rooje).
vierel (L289p Weert)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 2500 vierkante meter, dat is 1/4 bunder (=10.000 vierkante meter) [zil] [N 91 (1982)] || oppervlaktemaat, kwart
III-4-4
|
20379 |
zilveren bruiloft |
zilveren bruiloft:
zulver brouleft (L289p Weert)
|
de zilveren bruiloft [zillever hoeëchtsiet] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
21625 |
zilveren één frank |
frank:
frang (L289p Weert)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21624 |
zilvergeld |
zilvergeld:
zulvergeldj (L289p Weert)
|
zilveren geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33602 |
zilveruitje |
inmaak-untje:
inmaak euntjes (L289p Weert),
sint-jansuntje:
Sint Jans uuëntje (L289p Weert),
Sint Jans-uu-e-ɛntjus (L289p Weert),
mv -s
St. Jans-euntjes (L289p Weert),
zilver-untje:
zullevur uu-e-ɛntjus (L289p Weert)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24401 |
zilvervisje |
schietsmelie:
scheetsmeelie (L289p Weert),
scheêtsmeelie (L289p Weert)
|
zilvervisje || zilvervisje: Hoe heet het zilverkleurige glanzende insect dat in huis op donkere, vochtige plaatsen voorkomt en leeft van papier, enz. Het is heel snel en lijkt zich voort te bewegen als een vis in het water (--, suikergast, boekworm). [N100 (1997)]
III-4-2
|