34258 |
boter |
boter:
bōǝtǝr (L289p Weert),
būǝtǝr (L289p Weert),
botter:
botǝr (L289p Weert),
boǝtǝr (L289p Weert),
buǝtǝr (L289p Weert)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
34259 |
boter inleggen |
botter zouten:
[botter] zǭtǝ (L289p Weert)
|
Techniek om de boter zo lang mogelijk te kunnen bewaren. Hierbij werd er zo min mogelijk gekneed. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [R 3, 76 en 77; Ge 22, 118; monogr.]
I-11
|
33299 |
boterbloem |
boterbloem:
bōǝtǝrblom (L289p Weert)
|
Ranunculus L. Een plantengeslacht dat, samen met de (water)ranonkel, uit allerlei verschillende soorten bestaat waarvan sommige inmiddels zeldzaam zijn, zoals de akkerboterbloem (Ranunculus arvensis L.) die vroeger in veel Limburgse akkers voorkwam. In het gebied van het WLD zijn de scherpe (Ranunculus acris L., hierbij afgebeeld), de kruipende (Ranunculus repens L.) en de blaartrekkende (Ranunculus sceleratus L.) boterbloem vrij algemeen en in mindere mate de knolboterbloem (Ranunculus bulbosus L.), de egelboterbloem (Ranunculus flammula L.) en de behaarde boterbloem (Ranunculus sardous Crantz.). De meeste van deze soorten hebben (goud- tot bleek-)gele bloemen en groeien op weilanden, bermen, oevers en andere min of meer vochtige bodem. Ze bloeien van april of mei tot september en worden van ongeveer 10 tot 50 cm hoog. Voor zover mogelijk is de bedoelde soort apart aangegeven. [A 60A, 40, 60, 61, 104; monogr.]
I-5
|
20637 |
boterham |
boterham:
boeëteram (L289p Weert),
boeëterhamme (L289p Weert),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boeteram (L289p Weert)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || boterhammen
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
Verklw. bammetje
bam (L289p Weert)
|
kinderlijk gezegde voor boterham
III-2-3
|
20885 |
boterhamworst |
boterhammenworst:
bôêterhammeworst (L289p Weert),
bôôterammeworst (L289p Weert)
|
boterhamworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
32556 |
boterkorf |
botermand:
boǝtǝrmaŋ (L289p Weert),
buǝtǝrmaŋ (L289p Weert)
|
Rechthoekige mand met hengsel en aan de bovenzijde soms twee kleppen. Zie ook afb. 289. De boterkorf werd volgens het Venrays woordenboek (pag. 105) vroeger gebruikt door boeren om daarmee hun zelfgemaakte boter naar de markt te brengen. [N 20, 50; N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
20553 |
boterkussentje |
boterbabbeltje:
boeterbabbeltje (L289p Weert),
boeəterbabbeltje (L289p Weert)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19551 |
boterlepel |
boterspaan:
boōterspaon (L289p Weert)
|
lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19549 |
boterpot |
boterpot:
bōōterpot (L289p Weert)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|