25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
falikant:
falikant (L289p Weert),
ontaard:
óntaartj (L289p Weert),
ontiegelijk:
óntieglik (L289p Weert)
|
buitengewoon, in hoge mate || faliekant [SGV (1914)]
III-4-4
|
26131 |
bovenring |
bovenring:
bǭvǝreŋk (L289p Weert),
kruiring:
krø̜jreŋk (L289p Weert)
|
De houten ring aan de onderzijde van de molenkap die op de kruirollen rust of draait. Evenals de onderring is de bovenring soms geheel of gedeeltelijk beslagen met staalplaat om te voorkomen dat de kruirollen het hout ervan beschadigen. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53f; A 42A, 106]
II-3
|
26275 |
bovenschijf |
bovenschijf:
bǭvǝsxīf (L289p Weert),
bovenste schijf:
buǝvǝnstǝ sxīf (L289p Weert)
|
De bovenste van de twee schijven van het rondsel. Zie ook afb. 58. [N O, 14d]
II-3
|
33439 |
bovenste balken van de schelf |
schelf(t)houter:
sxɛlǝfhǫu̯tǝr (L289p Weert)
|
De bovenste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balkjes of stammetjes die dwars op de onderste balken van de schelf rusten en los naast elkaar worden gelegd. Vaak zijn het ook takken of latten. In elk geval is dit hout dunner dan dat van de onderste balken. Vaak wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de onderste en de bovenste laag en stemmen de benamingen overeen. Ook komt het voor dat de bovenste laag niet of slechts uit roeden bestaat. Zie ook het lemma "onderste balken van de schelf" (3.4.2). Zie ook afbeelding 16.b bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1). [N 4, 69; N 4A, 13b]
I-6
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste) greep:
grīǝp (L289p Weert),
(bovenste, bovelste, lange, grote, achterste) kruk:
krøk (L289p Weert),
(bovenste, rechtse) handvat:
hant˲vat (L289p Weert),
trek:
tręk (L289p Weert)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
jakje:
jekske (L289p Weert),
lijfje:
liefke (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19630 |
bovenverdieping |
boven:
boeëve (L289p Weert),
bovenverdieping:
bōvəvərdēpeŋ (L289p Weert),
uiterste boven:
ūerste boeeve (L289p Weert)
|
bovenverdieping [SGV (1914)] || Hoe noemt u de bovenverdieping van een huis? (bovenverdieping, bovenste verdieping) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
20140 |
box |
looprek:
louprek (L289p Weert)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
broajkieetel (L289p Weert),
braadpan:
braodpan (L289p Weert),
brōͅtpan (L289p Weert),
bròòjpan (L289p Weert),
kasserol:
kəstroͅl (L289p Weert),
vleesketel:
vleiskieetel (L289p Weert)
|
braadpan || kookpan, braadpan || Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braodworst (L289p Weert, ...
L289p Weert),
broatworst (L289p Weert),
van varkensvlees
broadworst (L289p Weert),
wordt gebraden
braotwòrst (L289p Weert)
|
braadworst [N 06 (1960)] || worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|