e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q278p plaats=Welkenraedt

Overzicht

Gevonden: 1023
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luchtx lucht: locht (Welkenraedt, ... ), lūət (Welkenraedt, ... ) lucht [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] III-4-4
lucifer zwegel: šwēͅgəl (Welkenraedt, ... ) lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)] III-2-1
lui (lieden) lui: de luj zeunt allemol boete op et vèld en mieje (Welkenraedt), lyj (Welkenraedt), manslui: də manslyj zønt hyj aləmōͅl vagən hūs op ə veld anət mə‧nə (Welkenraedt) De mensen zijn vandaag alle buiten op het veld en maaien. Mensen of lieden of lui enz. [ZND 04 (1924)] || volk [RND] III-3-1
luier kinderdoek: kengerdook (Welkenraedt), kindervees: ?  kingərvîêzə (Welkenraedt) luier (kinderdoek) [ZND 01u (1924)] III-2-2
maaien maaien: miǝnǝ (Welkenraedt) Vóór het verschijnen van de maaimachines werd het gras in het algemeen met de zeis gemaaid; de lemma''s van deze paragraaf hebben dan ook alleen op het maaien met de zeis betrekking. Aan het slot van de paragraaf over de zeis komt de grasmaaimachine zelf nog ter sprake. Hieronder zijn opgenomen de algemene benamingen voor het maaien: het afsnijden van het gras, het koren of een ander gewas met de zeis. In dit lemma en in de klankkaart wordt het woord maaien zèlf gedocumenteerd; in het volgende lemma, ''gras (af)maaien'', worden dan de specifieke of afwijkende woorden en woordvormen met betrekking tot het gras opgenomen. Zo zullen in de aflevering over de Akkerbouw de specifieke woorden voor het maaien van het graan en de andere gewassen worden gegeven. In de klankkaart is de klankkleur en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur staan steeds de varianten met j-klank vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 11, add.; N 14, 86 add.; N 18, 67 add.; JG 1a, 1b; A 2, 70; A 3, 38, 40d; A 23, 16; L A2, 325, 483; L 4, 38; L 35, 85; L 39, 41; R 1; RND 122; S 22 add.; Wi 40; Lu 2, 34 II; monogr.] I-3
maansverduistering mondfinsternis (du.): mondfénsteris (Welkenraedt, ... ) eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
man jef: jeͅf (Welkenraedt), man: ma.n (Welkenraedt), ma:n (Welkenraedt), maan (Welkenraedt, ... ), man (Welkenraedt, ... ), meester: mīstər (Welkenraedt), vader: vadər (Welkenraedt) man [RND], [RND], [ZND 11 (1925)] III-3-1
mannelijk schaap bok: bok (Welkenraedt), bōk (Welkenraedt), schaap: sxōp (Welkenraedt) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif mannetje: mensche (Welkenraedt) Een doffer (mannelijke duif). [ZND 01u (1924)] III-3-2
mannelijke gans gansvogel: gīsvogǝl (Welkenraedt), rik: ręk (Welkenraedt) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12