17806 |
dragen |
dragen:
dragə (Q278p Welkenraedt)
|
dragen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
21153 |
dreef |
allee (<fr.):
Van Dale: allee (<Fr.), laan, brede weg tussen twee of meer rijen bomen.
ale (Q278p Welkenraedt),
weg:
weg (Q278p Welkenraedt)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
33662 |
dries |
dries:
dris (Q278p Welkenraedt),
drēš (Q278p Welkenraedt)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
18866 |
driftig |
vals:
neet vélsch wejde (Q278p Welkenraedt)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
karnool:
karnol (Q278p Welkenraedt),
karnōl (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt),
Für Kerkrade, Simpelveld, Vijlen, Vaals, Kelmis, Montzen, Welkenraad, Eijnatten, Raeren, Aachen, Kohlscheid, Herzogenrath, Münsterbusch und Schleckheim (knoor) belegten wir karnool, knool, knoor, knouël. Die von Müller-Weitz und Rovenhagen angeführten Formen knöulche, knoielche, Plur. knöuelcher Frucht der Kornelkirsche weisen uns hier den Weg zur Erklärung. Die Kreisel wurden, wie uns ein sechzigjähriger Kerkrader mitteilte, früher vielfach aus Kornelholz geschnitzt. Um das Brummgeräusch zu verstärken, machten die Jungen mehrere Einkerbungen im Holz. Die betreffenden Formen liessen sich leicht erklären aus franz. corniole Kornelkirsche, das über karniool, kernool, krnool zu knool, und durch Diphthongierung zu knouël wurde.
karnool (Q278p Welkenraedt)
|
Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Drijftol (tol, die met de zweep wordt voortgedreven). [ZND 01u (1924)] || Kreisel (Peitschkreisel).
III-3-2
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (Q278p Welkenraedt),
halfje:
høͅfkə (Q278p Welkenraedt),
pint:
vero.
pē.nt (Q278p Welkenraedt)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
20635 |
dronken |
bedronken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
bədruŋkə (Q278p Welkenraedt),
bezopen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
bezoape (Q278p Welkenraedt),
knijl:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
knijl (Q278p Welkenraedt),
vol:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
vōl (Q278p Welkenraedt)
|
dronken [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
25128 |
droog weer |
droog:
drŭŭch (Q278p Welkenraedt)
|
droog [RND]
III-4-4
|
20554 |
drop |
lakrits:
lakkres (Q278p Welkenraedt)
|
drop [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
lakritswater:
lakkrèswater (Q278p Welkenraedt)
|
dropwater [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|