20407 |
meerderjarig |
mondig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
munəch (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt,
Q278p Welkenraedt)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
leraar:
li.ərər (Q278p Welkenraedt)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
maxt (Q278p Welkenraedt),
māt (Q278p Welkenraedt)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24331 |
meikever |
meikever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
maikēͅvər (Q278p Welkenraedt)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
klé metsche (Q278p Welkenraedt)
|
klein meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
34237 |
melk |
melk:
mē.lk (Q278p Welkenraedt),
mēlǝk (Q278p Welkenraedt),
mī.lǝk (Q278p Welkenraedt)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkman:
miləkma (Q278p Welkenraedt)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
zuurmelk:
zoermélk (Q278p Welkenraedt)
|
melkdistel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17624 |
melktanden |
bijters:
bieters (Q278p Welkenraedt)
|
kinderwoord voor tanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
24212 |
merel |
merel:
meil (Q278p Welkenraedt),
merel (Q278p Welkenraedt),
mēͅəl (Q278p Welkenraedt)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|