e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Welkenraedt

Overzicht

Gevonden: 1023
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sinterklaas sinterklaas: senter klous (Welkenraedt, ... ) Sint-Niklaas. [ZND 06 (1924)] III-3-2, III-3-3
slaan houwen: gR"n ɛn blòw gəhòwə (Welkenraedt) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
slaapkamer slaapkamer: slōͅpkāmər (Welkenraedt) slaapkamer [ZND m] III-2-1
slag slag: slag (Welkenraedt) slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)] III-1-2
slagboom vouwer: vau̯wǝr (Welkenraedt) Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.] I-8
slak slak: slēk (Welkenraedt) slak, alg. [ZND 06 (1924)] III-4-2
slee schlitt (du.): en sliet (Welkenraedt) Een slede (om op de sneeuw te rijden). [ZND 06 (1924)] III-3-2
slepen slepen: schleepe (Welkenraedt), šlē.pǝ (Welkenraedt) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (sleepen) [ZND 06 (1924)] I-2, III-1-2
slijpsteen slijpsteen: šlīpštēn (Welkenraedt) Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11
slons (slodder?) kwatsvrouw: kwaschvrouw (Welkenraedt), vuil wijf: voel wief (Welkenraedt) Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)] III-1-4