22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
senter klous (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt)
|
Sint-Niklaas. [ZND 06 (1924)]
III-3-2, III-3-3
|
17870 |
slaan |
houwen:
gR"n ɛn blòw gəhòwə (Q278p Welkenraedt)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
19762 |
slaapkamer |
slaapkamer:
slōͅpkāmər (Q278p Welkenraedt)
|
slaapkamer [ZND m]
III-2-1
|
17871 |
slag |
slag:
slag (Q278p Welkenraedt)
|
slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
33728 |
slagboom |
vouwer:
vau̯wǝr (Q278p Welkenraedt)
|
Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
24375 |
slak |
slak:
slēk (Q278p Welkenraedt)
|
slak, alg. [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
22344 |
slee |
schlitt (du.):
en sliet (Q278p Welkenraedt)
|
Een slede (om op de sneeuw te rijden). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
schleepe (Q278p Welkenraedt),
šlē.pǝ (Q278p Welkenraedt)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (sleepen) [ZND 06 (1924)]
I-2, III-1-2
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
šlīpštēn (Q278p Welkenraedt)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
18977 |
slons (slodder?) |
kwatsvrouw:
kwaschvrouw (Q278p Welkenraedt),
vuil wijf:
voel wief (Q278p Welkenraedt)
|
Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|