28970 |
spelden |
vastspangen:
vāsspaŋǝ (Q278p Welkenraedt)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
ich spel, hèe spelt, wer spĕle (Q278p Welkenraedt)
|
Ik speel, hij speelt, wij spelen. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
24247 |
sperwer |
kuikendief:
ky.kənde:f (Q278p Welkenraedt)
|
sperwer [RND]
III-4-1
|
21373 |
spijbelen |
langs de school lopen:
langs de schoewel loope (Q278p Welkenraedt)
|
Spijbelen (de school ontlopen, achter de hagen schoolgaan). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
24379 |
spin |
spin:
špɛn (Q278p Welkenraedt)
|
spin [RND]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
špenǝ (Q278p Welkenraedt),
špęnǝ (Q278p Welkenraedt)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.]
II-7
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweb:
špɛnəgəwep (Q278p Welkenraedt)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (Q278p Welkenraedt)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
34483 |
sporen van de haan |
sporen:
sporǝ (Q278p Welkenraedt)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
hei kan vlaamsch kalle (Q278p Welkenraedt)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|