e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Welkenraedt

Overzicht

Gevonden: 1023
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vieruursboterham cafs-tijd: kaffestied (Welkenraedt) de maaltijd die gewoonlijk rond vier uur in de namiddag gebruikt wordt, het vieruurtje [ZND 06 (1924)] III-2-3
vijver wijer: wīr (Welkenraedt) Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8
vinger vinger: veͅŋər (Welkenraedt), viŋər (Welkenraedt), vénger (Welkenraedt) Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND] III-1-1
violier steenviool: štēfiūl (Welkenraedt), štēfiūəl (Welkenraedt) Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)] I-7, III-2-1
vishengel visangel: veschangel (Welkenraedt) Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] III-3-2
vlaams flmisch: flamesch (Welkenraedt), bromesj of platduutsj voor het dialect van de streekn  flameš (Welkenraedt), vlaams: hei kan vlaamsch kalle (Welkenraedt), vlaamsch (Welkenraedt) Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)] III-3-1
vlag vaan: vān (Welkenraedt) vlag [ZND 17 (1935)] III-3-1
vleermuis blaarmuis: blaarmoes (Welkenraedt) vleermuis [ZND 08 (1925)] III-4-2
vlees conserveren zouten: zǫwtǝ (Welkenraedt) Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.] II-1
vleien mouwwrijven: hej kan de mōw vrīve (Welkenraedt) Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-1