| 20574 |
vieruursboterham |
cafs-tijd:
kaffestied (Q278p Welkenraedt)
|
de maaltijd die gewoonlijk rond vier uur in de namiddag gebruikt wordt, het vieruurtje [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
| 24961 |
vijver |
wijer:
wīr (Q278p Welkenraedt)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
| 17768 |
vinger |
vinger:
veͅŋər (Q278p Welkenraedt),
viŋər (Q278p Welkenraedt),
vénger (Q278p Welkenraedt)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
| 19746 |
violier |
steenviool:
štēfiūl (Q278p Welkenraedt),
štēfiūəl (Q278p Welkenraedt)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
| 22413 |
vishengel |
visangel:
veschangel (Q278p Welkenraedt)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
| 21424 |
vlaams |
flmisch:
flamesch (Q278p Welkenraedt),
bromesj of platduutsj voor het dialect van de streekn
flameš (Q278p Welkenraedt),
vlaams:
hei kan vlaamsch kalle (Q278p Welkenraedt),
vlaamsch (Q278p Welkenraedt)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
| 21394 |
vlag |
vaan:
vān (Q278p Welkenraedt)
|
vlag [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
| 24457 |
vleermuis |
blaarmuis:
blaarmoes (Q278p Welkenraedt)
|
vleermuis [ZND 08 (1925)]
III-4-2
|
| 25446 |
vlees conserveren |
zouten:
zǫwtǝ (Q278p Welkenraedt)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
| 21442 |
vleien |
mouwwrijven:
hej kan de mōw vrīve (Q278p Welkenraedt)
|
Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|