31500 |
ophaler |
aantrekker:
āntrękǝr (L213p Well)
|
Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b]
II-11
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
ophalde (L213p Well)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛlt upmakə (L213p Well),
opmakə (L213p Well)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
opper:
ø̜pǝr (L213p Well)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
keuken:
köke (L213p Well)
|
oprispen [SGV (1914)]
III-1-2
|
31429 |
opruimer, ruimijzer, handspitsboor |
ruimer:
rȳmǝr (L213p Well),
spitsboor:
spets˱bǭr (L213p Well)
|
In het algemeen een werktuig om geboorde gaten ruimer te maken of te zuiveren. Er bestaan verschillende uitvoeringen van het ruimijzer. Vaak is het uitgevoerd als een lange, priemvormige, piramidale staaf van gehard staal. De doorsnede van het werktuig is dan meestal vijfhoekig, maar er bestaan ook kortere, kegelvomige ruimijzers waarin verschillende, naar de top toe lopende groeven gevijld zijn, die een snijdend effect veroorzaken. De opruimer kan in de boormachine worden gespannen met of de hand worden gedraaid. In het laatste geval wordt het werktuig dan soms geplaatst in een wringijzer, een staaf met in het midden een vierkant, verstelbaar gat. Zie ook afb. 131. [N 33, 136; N 33, 144; N 33, 163; N 33, 337; N 64, 64; N 66, 17f; monogr.]
II-11
|
17900 |
optillen |
heffen:
höffe (L213p Well),
opheffen:
ophèùfə (L213p Well)
|
heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND]
III-1-2
|
31600 |
opzet |
opzet:
op˲ze̜t (L213p Well)
|
De naar boven omgebogen voorzijde van een hoefijzer. De opzet begint aan de zijgedeelten van het hoefijzer, ongeveer op de hoogte van het eerste of tweede nagelgat, en dient volgens de invuller uit P 47 om het lopen te vergemakkelijken. De opzet heeft verder nog als functie: bescherming van de voet (L 290, L 291, L 382) en voorkoming van aanstoten (L 159a, L 289, Q 121b) en struikelen (Q 18). Volgens de respondent uit Q 95 werd een opzet alleen aangebracht aan de ijzers voor de voorste hoeven. Zie ook afb. 222. [N 33, 358]
II-11
|
19037 |
opzettelijk |
uitspres:
uutsprĕs (L213p Well)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|
34053 |
os |
os:
øs (L213p Well),
ø̜s (L213p Well),
ǫsǝ (L213p Well)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|