23296 |
pater |
pater (lat.):
poͅ.tər (L213p Well)
|
pater [RND]
III-3-3
|
23285 |
paus |
paus:
paus (L213p Well)
|
paus [SGV (1914)]
III-3-3
|
20414 |
peetoom |
peetoom:
paetoôme (L213p Well),
pêtoom (L213p Well),
peter:
paeter (L213p Well),
pēter (L213p Well),
pêter (L213p Well),
peteroom:
ook: -
paeteroome (L213p Well)
|
peetoom [SGV (1914)] || peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
geul:
frans: "beurre
geul (L213p Well),
meter:
maeter (L213p Well),
peettante:
paettânte (L213p Well),
pêttânte (L213p Well),
petemeui:
vroeger"; cf. WNT s.v. "petemoei - daarnaast petemeu"; zie ook WNT s.v. "meui
paete-mööi (L213p Well),
petetante:
vgl.: "petemeui
peate-tante (L213p Well)
|
meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
26233 |
pensteen |
pinsteen:
pinsteen (L213p Well)
|
De steen op de penbalk waarin het achtereinde van de molenas en in het bijzonder de daaraan bevestigde ijzeren pin, de taats, draait. De pensteen is in het algemeen uit een harde steensoort vervaardigd en kent een halfcilindervormige uitsparing. Zie ook afb. 47 en 48. [N O, 29a; A 42A, 88]
II-3
|
20842 |
peper |
peper:
paeper (L213p Well),
pèper (L213p Well, ...
L213p Well),
pèəpər (L213p Well)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
17911 |
persen |
persen:
parse (L213p Well)
|
persen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33566 |
perzik |
pierk:
pierk (L213p Well)
|
perzik [SGV (1914)]
I-7
|
18281 |
pet: algemeen |
kips:
WNT: kips (I), (vrouwen)hoed of (mans- of jongens)pet.
kieps (L213p Well),
WNT: kips (I), (vrouwen)hoed, of (mans- of jongens)pet.
kieps (L213p Well)
|
Hoe noemt men de pet, die bij het werk gedragen wordt? Welken vorm heeft deze? Indien geen pet, maar een muts door de mannen wordt gedragen, hoe noemt men deze dan? Welken vorm heeft ze? [DC 09 (1940)] || pet [SGV (1914)]
III-1-3
|