20189 |
zoon |
baas:
baas (L213p Well),
jong:
jong (L213p Well, ...
L213p Well),
joong (L213p Well, ...
L213p Well),
jông (L213p Well),
knaap:
knaap (L213p Well),
mannetje:
cf. WNT s.v. "menneke"; cf. VD s.v. "manneke
menneke (L213p Well),
zoon:
zoewn (L213p Well),
zoon (L213p Well),
zōēn (L213p Well),
zôon (L213p Well)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; de zoon van de smid is timmerman; volw. [DC 12a (1943)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zaalt (L213p Well),
zalt (L213p Well, ...
L213p Well),
zālt (L213p Well)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zuinig (L213p Well)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
20336 |
zuster |
zusje:
zuske (L213p Well, ...
L213p Well,
L213p Well,
L213p Well,
L213p Well),
zuster:
zuster (L213p Well, ...
L213p Well),
zuuster (L213p Well)
|
zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
25555 |
zuurdeeg maken |
zuren:
zūrǝ (L213p Well)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
zuremoes:
zoeremoes (L213p Well)
|
zuurkool [SGV (1914)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
zwaaie (L213p Well)
|
zwaaien [SGV (1914)]
III-1-2
|
29944 |
zwaaihaak |
zwaaihaak:
zwājhǭk (L213p Well)
|
Winkelhaak waarvan de benen beweegbaar zijn. De zwaaihaak bestaat doorgaans uit een huis en een veer die scharnierend met elkaar verbonden zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. Men onderscheidt de enkele en de dubbele zwaaihaak. De eerste is L-vormig, de tweede heeft de vorm van een T. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten en af te tekenen. Zie ook het lemma "zwaaihaak" in Wld II.9, pag. 11-12 en afb. 78. [N 33, 318b; N 64, 79a]
II-11
|
20355 |
zwager |
zwager:
zwaoger (L213p Well),
zwoager (L213p Well),
neen
zwaoger (L213p Well)
|
schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17745 |
zwak, slap |
zwak:
zwak (L213p Well, ...
L213p Well)
|
zwak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|