20223 |
buurman |
buurman:
burman (L213p Well)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
buurt:
burt (L213p Well)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
buurten:
burte (L213p Well)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21307 |
cavalier |
vrijer:
vrijer (L213p Well)
|
Cavelier [SGV (1914)]
III-3-1
|
31356 |
center |
center:
sęntǝr (L213p Well)
|
Elk van de twee spitse, kegelvormige middenpunten in de vaste en de losse kop van de draaibank waartussen het werkstuk tijdens het draaien op zijn plaats gehouden en gecentreerd wordt. Voordat het werkstuk tussen de centers wordt geklemd, wordt eerst met behulp van een doorslag in het middenpunt van de beide voorvlakken ervan een trechtervormig groefje aangebracht. [N 33, 227; monogr.]
II-11
|
31403 |
centerboor, schijfboor |
centerboor:
sęntǝrbō̜r (L213p Well)
|
Boorijzer waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt met daaromheen één of meer voorsnijders of beiteltjes. De centerboor wordt gebruikt om snel en zuiver grote, cirkelvormige gaten te vervaardigen en om schijven uit plaatmateriaal te boren. Zie ook afb. 112. [N 33, 126; N 33, 148; N 33, 145; monogr.]
II-11
|
31315 |
centerpons |
körner:
kø̜rnǝr (L213p Well)
|
Stalen stift met kegelvormige punt die dient om een uitholling in plaatmateriaal aan te brengen. De centerpons wordt vooral gebruikt om het middelpunt van een te boren gat aan te tekenen. Zie ook afb. 52. [N 33, 262; monogr.]
II-11
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
drûûgwors (L213p Well),
metworst:
metwors (L213p Well)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
sàgrien (L213p Well)
|
chagrijn [SGV (1914)]
III-1-4
|
20545 |
cichorei |
suikerij:
soekerei (L213p Well)
|
cichorei [SGV (1914)]
III-2-3
|