21153 |
dreef |
dreef:
dreef (L213p Well)
|
dreef [SGV (1914)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
grijnzen:
greeze (L213p Well),
grinze (L213p Well)
|
drenzen [SGV (1914)]
III-1-4
|
31387 |
driekantige vijl |
zaagvijl:
[zaagvijl] (L213p Well)
|
Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|
27465 |
driepoot |
drie-/drijpoot:
dripōǝt (L213p Well)
|
IJzeren standaard met drie poten waarop men lange stukken ijzer kan laten rusten, bijvoorbeeld wanneer één uiteinde ervan in het smidsvuur wordt verhit. Zie ook afb. 2. [N 33, 236]
II-11
|
18866 |
driftig |
hortig:
hŏrtig (L213p Well)
|
driftig [SGV (1914)]
III-1-4
|
31357 |
drijfplaat, klauwplaat |
klauwplaat:
klǫwplāt (L213p Well)
|
Ronde plaat op de as van de vaste kop van een draaibank die de aandrijfkracht overbrengt op het te draaien werkstuk. Wanneer men tussen twee centers draait, is de drijfplaat van de draaibank voorzien van een center en een pen die door middel van een meenemer het werkstuk in beweging zet. Zie ook het lemma "meenemer". De drijfplaat kan echter ook voorzien zijn van klauwen waarmee een werkstuk met regelmatige vorm kan worden vastgeklemd; in dit geval is geen tweede centerpunt op de losse kop van de draaibank noodzakelijk. Zie afb. 90a. Onregelmatig gevormde werkstukken worden met behulp van klemschroeven tegen een schijf met gaten (vgl. het woordtype stelplaat) vastgezet. De vier schroeven van deze plaat kunnen onafhankelijk van elkaar bewogen worden. Zie ook afb. 90b. [N 33, 228; N 33, 230]
II-11
|
29267 |
drijfriem |
drijfriem:
drīfrim (L213p Well),
v-snaar:
vēsnǭr (L213p Well)
|
Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.]
II-11
|
22655 |
drijftol |
drijftol:
drieftŏl (L213p Well)
|
drijftol [SGV (1914)]
III-3-2
|
20499 |
drinken |
drinken:
dreenke (L213p Well, ...
L213p Well),
drēŋkə (L213p Well),
drinke (L213p Well)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (L213p Well),
schopje:
sxøͅpkə (L213p Well)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|