17812 |
houden |
houden:
haalde (L213p Well)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
liefhebben:
liefhĕbbe (L213p Well)
|
liefhebben [SGV (1914)]
III-3-1
|
28153 |
houtboor |
houtboor:
hǫlt˱bǭr (L213p Well)
|
In het algemeen een werktuig om ronde gaten in hout te maken. Om dit te bereiken plaatst men in de houtboor een boorijzer dat, wanneer men het laat draaien, als een kurkentrekker in het hout dringt. Daarbij worden de houtdeeltjes afgesneden en naar boven geleid, waardoor er een gat ontstaat. Zie ook het lemma ɛhoutboorɛ in Wld II.5, pag. 158.' [N 33, 133; N 53, 160a]
II-12
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
schudder:
sxø̜dǝr (L213p Well),
schudgavel:
sxøt˲gāvǝl (L213p Well)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|
31466 |
houten hamer |
hulteren hamer:
hø̜ltǝrǝn hāmǝr (L213p Well)
|
In het algemeen een houten hamer die wordt gebruikt bij het plooien of platslaan van plaatmateriaal. De kop van de hamer kan vlak zijn, maar er bestaan ook houten hamers met een bolvormige kop. Zie ook afb. 163. De bombeerhamer (Q 88) is volgens Van Houcke (pag. 306) een hamer met één of twee bolronde koppen. Vgl. ook het lemma "bolhamer". [N 33, 62; N 33, 83; N 64, 41a; N 66, 8a]
II-11
|
31880 |
houtrasp |
raspel:
raspǝl (L213p Well)
|
Staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van hout. Zie ook afb. 57. De houtrasp wordt gebruikt om een werkstuk een eerste, voorlopige bewerking te geven. Het ruwe oppervlak wordt vervolgens met een houtvijl verder glad gemaakt. [N 33, 99; N 53, 144a; N 64, 53h; monogr.]
II-12
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
splēǝntǝr (L213p Well)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
19187 |
hovaardig |
groots:
gröts (L213p Well)
|
grootsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
21188 |
hozen |
hozen:
oewze (L213p Well)
|
hoozen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
17565 |
huid |
huid:
huut (L213p Well),
vel:
vel (L213p Well)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|