e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grijpen gisten: giǝstǝ (Wellen) Gezegd van het brouwsel. De eerste verschijnselen van de gisting vertonen. Uit de woordtypen "gijlen", "gären" en "gisten" blijkt dat de invullers uit die plaatsen geen specifiek woord kennen voor het begin van de gisting. [N 35, 67; monogr.] II-2
grijpen naar pakken: iet pakke (Wellen), pakke (Wellen) Naar iets grijpen [ZND 35 (1941)] || Reiken, met de handen naar iets reiken (naar iets pakken, grijpen). [N 109 (2001)] III-1-2
gril kromme petten: ook materiaal znd 29, 16  krouem pette (Wellen), pet: ook materiaal znd 29, 16  pette (Wellen), petten (Wellen), pɛtən (Wellen), stip: ook materiaal znd 29, 16  stippe (Wellen) kuren (znw) [ZND 01 (1922)] III-1-4
grind kriezel: krizǝl (Wellen) Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.] I-8
grindweg assenweg: assə[weg} (Wellen), asvaltweg: asvalt[weg} (Wellen), kriezelweg: kriezelwee-g (Wellen) Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)] III-3-1
grindx asse: assə (Wellen), gruis: gruiəs (Wellen), kriezel: kriezel (Wellen), ps. de z heb ik omgespeld in zj, omdat het een spellingsteken is. Invuller noteert nl. ook een gewone Ned. z.  kriezjel (Wellen), steengruis: stijngruiəs (Wellen) grind [ZND 01 (1922)] III-4-4
groei was: wǭs (Wellen) Opgaven voor de uitdrukking "er zit geen groei in". [L 8, 7a; monogr.] I-4
groeien aarden: aarden (Wellen), dijen: dijen (Wellen), gedijen: gedijen (Wellen), groeien: grø̄ǝ (Wellen), pakken: pakken (Wellen), profiteren: geprofetjooed (Wellen), wassen: wasse (Wellen), wasǝ (Wellen), willen: willen (Wellen) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || die kleine heeft geprofiteerd (struiser, groter geworden) [ZND 40 (1942)] || Groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 106 (2001)] I-4, III-1-1
groeizaam weer mals (weer): màls (Wellen), màls weͅjər (Wellen), vors (weer): vjuəs weͅjər (Wellen), wasselijk (weer): weͅstələk weͅjər (Wellen), weer voor in te wassen: weər vər dyn tə wàsə (Wellen) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4
groen (kleur) groen: gruen (Wellen, ... ), gruuən (Wellen, ... ) groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-4-4