17570 |
hoofd |
hoofd:
heuët (Q078p Wellen)
|
hoofd [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bol:
bol (Q078p Wellen)
|
Spotbenamingen voor het hoofd [N 109 (2001)]
III-1-1
|
34638 |
hoofdbord |
kop:
kǫp (Q078p Wellen)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
hoofdslat:
heudslat (Q078p Wellen),
heuëtslât (Q078p Wellen),
hø̜i̯tslat (Q078p Wellen),
maalslat:
mǫǝlslat (Q078p Wellen)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek [ZND 01 (1922)] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)]
I-4, III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
heud kees (Q078p Wellen),
høͅytkiɛs (Q078p Wellen)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)] || hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
kysə (Q078p Wellen),
køsə (Q078p Wellen),
køͅsə (Q078p Wellen)
|
hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
hoofdpijn:
hoofdpijn (Q078p Wellen),
koppijn:
koppijn (Q078p Wellen),
pijn in de kop:
pijn in de kop (Q078p Wellen),
pijn in zijn hoofd:
pijn in mijn huid (Q078p Wellen),
pijn in zijn kop:
pè-n èn mène kop (Q078p Wellen)
|
Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpstø̜k (Q078p Wellen)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
hauəxte.jət (Q078p Wellen),
hooch tijd (Q078p Wellen)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23210 |
hoogdag |
hoogdag:
doa zèn vier hoochdaog (Q078p Wellen),
hoogtijd:
doa zèn vier hoochtèe (Q078p Wellen),
duə zən vir haucht:i (Q078p Wellen)
|
Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|