20429 |
huwelijk |
trouw, de -:
trouw (Q078p Wellen)
|
huwelijk [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
19089 |
iemand uitschelden |
uitmaken:
uitmoaken (Q078p Wellen),
uitschelden:
outschènne (Q078p Wellen),
uitschijten:
outschète (Q078p Wellen),
verwijten:
verwijten (Q078p Wellen),
verwoète (Q078p Wellen)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
bidden:
znd 32, 71;
beejə (Q078p Wellen)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
21563 |
ijken |
pegelen:
pègele (Q078p Wellen),
pɛjgǝlǝ (Q078p Wellen)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)] || De gewichten van de bascule ijken. Dit geschiedde jaarlijks door een overheidsfunctionaris. [Coe 262; Grof 287]
II-3, III-3-1
|
17995 |
ijlen |
ijlen:
eele (Q078p Wellen)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, raaskallen, baageren, dolen). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
26392 |
ijs kappen |
pikken:
pekǝ (Q078p Wellen)
|
Het ijs rond het molenrad wegkappen. [Jan 95; Coe 78; Grof 96]
II-3
|
22756 |
ijsbaan |
sleurbaan:
sluerbaon (Q078p Wellen)
|
Een slierbaan (glijbaan op het ijs). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
17942 |
ijsberen |
op en af lopen:
op en oaf lowpe (Q078p Wellen)
|
Zenuwachtig heen en weer lopen (drentelen, ijsberen, gejaagd). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagels:
ī.sniǝ.gǝls (Q078p Wellen)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
25154 |
ijspegel |
ijskegel:
(tm)skeͅigəls (mv.) (Q078p Wellen),
ijspegel:
ēͅəspīgəls (mv.) (Q078p Wellen),
ijspiel:
ĕspiel (Q078p Wellen),
èspiel (Q078p Wellen)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)] || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|