33537 |
kers, zoete soorten |
kers:
kers}* (Q078p Wellen),
kjoos (Q078p Wellen)
|
[ZND 01 (1922)]kers [ZND 01 (1922)]
I-7
|
25663 |
kersensap |
essence:
ęsãns (Q078p Wellen),
kersennat:
kjoǝzǝnáǝt (Q078p Wellen)
|
Kersensap, wordt gebruikt om morellenbier te maken. [N 35, add.]
II-2
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kjosmes (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
Hoe vertaalt men in uw dialect: Kerstmis? [ZND 20 (1936)] || Kerstmis. [ZND 42 (1943)]
III-3-3
|
31190 |
ketellapper |
pottefer:
pǫtǝfē̜r (Q078p Wellen)
|
Rondreizende handwerksman die ketels en pannen repareert. De invuller uit Q 168 maakt onderscheid tussen de pannenlapper, die leurt met potten en pannen, en de zinkwerker, een gegoede ambachtsman. Zie ook het lemma "zinkwerker". Zie voor het woordtype pottefer ook Wld ii.8, pag. 1. [N 66, 54b; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
22457 |
ketelmuziek |
ketelmuziek:
ketelmeziek (Q078p Wellen)
|
het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
26667 |
ketsen, molenkar varen |
uitvaren:
ø̜ǝt˲vǭǝrǝ (Q078p Wellen)
|
Zakken graan of meel ophalen en thuisbrengen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord ømolenkarŋ het lemma ɛmolenkarɛ.' [N O, 38q; Vds 267; Jan 259; Coe 238; Grof 264]
II-3
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
kettel[eg]:
kętǝl[eg] (Q078p Wellen)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
29003 |
kettingsteek |
kettelsteek:
ketǝlstik (Q078p Wellen)
|
Een doorlopende serie van lusvormige steken die samen een ketting vormen. Deze wordt als siersteek gebruikt op kleding, huishoudgoed, lingerie en functioneel als garenlus (Het Beste Naaiboek, pag. 133). [N 62, 16a; N 62, 9]
II-7
|
19496 |
keukenrek |
bred:
brēət (Q078p Wellen),
reebank:
ribaŋk (Q078p Wellen),
riəbaŋk (Q078p Wellen)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
21461 |
kibbelen |
enselen:
ensele (Q078p Wellen),
ergerweren:
zè zēn wir aont ergerwieere (Q078p Wellen),
stechelen:
stichele (Q078p Wellen),
strijden:
strè-ë (Q078p Wellen)
|
Kibbelen. [ZND 01 (1922)] || Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|