18224 |
kreukel |
godet (fr.):
godɛ (Q078p Wellen),
kronkel:
krunkel (Q078p Wellen),
verkronkeld (volt. deelw.):
verkrunkeld (Q078p Wellen)
|
godet: valse plooi of vouw in kleren || Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
fronsen:
NB krunkele: meer van een koord gezegd.
fronse (Q078p Wellen),
plooien:
het kleid plooit (Q078p Wellen)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
kreunen:
kreune (Q078p Wellen),
krinselen:
krinsele (Q078p Wellen),
kuimen:
kèume (Q078p Wellen)
|
kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
grijnzen:
grienst (Q078p Wellen),
jankeren:
junkert (Q078p Wellen),
krenselen:
krinsəlt (Q078p Wellen),
lichtjes kreunen
krinsele (Q078p Wellen),
kreunen:
kreune (Q078p Wellen),
kuimen:
keumschoatel
kèume (Q078p Wellen)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krebē̜ǝ.tǝr (Q078p Wellen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
krel (Q078p Wellen)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
proeshennetje:
prushenǝkǝ (Q078p Wellen),
proesje:
pruskǝ (Q078p Wellen)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
pakkertje spelen:
/
pakkerke (Q078p Wellen),
tikkertje spelen:
/
tikkertje (Q078p Wellen),
tuisje spelen:
tuuske spelen (Q078p Wellen),
/
tuuske spijle (Q078p Wellen)
|
/ [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
e stuk wit krēt (Q078p Wellen),
kręǝt (Q078p Wellen),
stek wit kreet (Q078p Wellen)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] || Het krijt waarmee het aantal te malen kiloɛs en de naam van de klant op het molenbord worden genoteerd. In Q 88 telde de molenaar volgens de boeren wel eens teveel. Men noemde dat dubbel schrijven (dø̜bǝl šri.vǝ)(Coenen, pag. 178).' [Coe 246; Grof 277]
II-3, III-3-1
|
18071 |
kroep |
kroep:
krop (Q078p Wellen)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|