20712 |
kruim |
korst:
buitenste
koͅs (Q078p Wellen),
kruim:
kraun (Q078p Wellen)
|
kruim [ZND 29 (1938)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
greumel:
greumel broat (Q078p Wellen)
|
kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
krop:
krop (Q078p Wellen),
kruin:
kroon (Q078p Wellen),
krouwn (Q078p Wellen),
krŏŏen (Q078p Wellen)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
kruis:
kreues, twie kreuzer (Q078p Wellen),
kreus (Q078p Wellen),
krø̄ǝs (Q078p Wellen),
krø̜̄.s (Q078p Wellen),
krø̜s (Q078p Wellen),
ə krøəs, twi krøəsən (Q078p Wellen),
de j wordt tussen de i en de e een weinig gehoord
è krui-ès, twie kruizer (Q078p Wellen),
mik:
mik (Q078p Wellen)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Deel van het lichaam waar de bovenbenen samenkomen (mik). [N 109 (2001)] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruis. [ZND 01 (1922)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-11, I-9, III-1-1, III-3-3
|
22476 |
kruis of munt |
kruis of munt:
kruis of munt gooie (Q078p Wellen)
|
het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
ènne kreussefix (Q078p Wellen),
lieveheer:
enne lievenheer (Q078p Wellen),
liĕvenheeër (Q078p Wellen)
|
Crucifix. [ZND 01 (1922)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruisbeen:
krø̜sbęi̯n (Q078p Wellen)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
33551 |
kruisbes |
dikke kroezel:
dikke kroezel (Q078p Wellen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 138
dikkel kroe-zel (Q078p Wellen),
groene kroezel:
greun kroezele (Q078p Wellen)
|
kruisbes [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)]
I-7
|
23313 |
kruisen, kruisdagen? |
kruisen:
krö:sə (Q078p Wellen),
gewoon mv
krö:zər (Q078p Wellen)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|
26823 |
kruiwagen |
kruiwaal:
krē wǭl (Q078p Wellen),
kruiwagel:
krē̜ǝ.wǭ.gǝl (Q078p Wellen)
|
Kleine eenwielige kar met twee berries, waarmee hij door een mens voortgeduwd en soms ook getrokken wordt. Vaak is er op de berries een bak gemonteerd, waarvan de zijplanken soms afgenomen kunnen worden. Er bestaan echter ook kruiwagens zonder zijplanken en met enkel een hoge voorplank, waarbij de berries via scheien met elkaar verbonden zijn. Zie voor het onderscheid de lemmata bakkruiwagen, scheienkruiwagen en platte kruiwagen. De informant van P 214 merkt hierover op: een soort kruiwagens met planken bodem. Zijstukken kunnen naar believen opgezet of afgenomen worden". De kruiwagen wordt gebruikt voor het vervoer van kleine lasten, zoals bijvoorbeeld mest. Volgens de informant uit Q 77 werd de kruiwagen gebruikt "om allerlei materiaal (behalve cement, zand enz.) te vervoeren" Volgens de informant uit L 269 gebruikt men de kruiwagen wel om zand te vervoeren. De respondent uit L 377 vermeldt als mogelijke vrachten "zakken - ook ander goed (aardappelen, wortels, steenkolen)". Zie voor meer informatie ook de lemmata kruiwagen in wld II,4, in wld II, 8 en in wld II, 9 en steenkar in wld II, 8. [N 18, 97a; N G, 51; N 11, 28; RND, 129; Gwn 8, 1b; S 19; L 29, 4; L 16, 19a; L 1a-m; L 1u, 139; L 45, 14a; L B, 193; JG 1d; A 14, 14a; monogr.]
I-13
|