33552 |
kweepeer |
kweekpeer:
kwe.ikpeər (Q078p Wellen),
kweekpeeər (Q078p Wellen),
kweepeer:
kweepejer (Q078p Wellen),
wringpeer:
vrèngpère (Q078p Wellen)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwe-zel (Q078p Wellen),
waa’n kweezel (Q078p Wellen),
wa’n kwezel (Q078p Wellen),
wz. ən kwɛ.izəl (Q078p Wellen)
|
Kwezel. [ZND 01 (1922)] || Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
17692 |
kwijl |
zever:
zeiver (Q078p Wellen)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
be zijn staart houwen:
bij zijne stat hooë (Q078p Wellen),
kwispelen:
kwispele (Q078p Wellen),
kwispelstaarten:
kwispelstatte (Q078p Wellen)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
21668 |
kwitantie |
kwitantie:
ps. omgespeld volgens Frings.
kwətansə (Q078p Wellen),
kətansə (Q078p Wellen)
|
kwitantie, bewijs van schulddelging [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24925 |
laag grond |
couche (fr.):
køus (Q078p Wellen),
Opm. meer in de betekenis van een laag verf.
koeš (Q078p Wellen),
kus (Q078p Wellen),
laag:
looech (Q078p Wellen),
looëch (Q078p Wellen),
lâôg (Q078p Wellen)
|
laag (znw.) [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lōǫx (Q078p Wellen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33699 |
laagte in het landschap |
del:
dęl (Q078p Wellen),
laagte:
legdǝ (Q078p Wellen),
lęgdǝ (Q078p Wellen),
lɛgdǝ (Q078p Wellen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
bot (Q078p Wellen),
Nieuw.
botte (Q078p Wellen),
stevel:
-> e paor stieefels. Oud. [Vgl. Du. Stiefel]
stieefels (Q078p Wellen)
|
botte: hoge laars || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
18374 |
laarzenschacht |
tige (fr.):
tijs (Q078p Wellen)
|
tige: schacht van een schoen
III-1-3
|