34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bii̯zǝ (Q078p Wellen),
bizǝ (Q078p Wellen),
bīzǝ (Q078p Wellen)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vǭǝ.rǝ (Q078p Wellen)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
rijden:
rē̜.ǝ (Q078p Wellen)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
sneeuwballen gooien:
sneeuwballe gooie (Q078p Wellen)
|
met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34011 |
met staande kar varen |
bet de staande kar varen:
bę dǝ stondǝ kē̜ǝr vǭǝ.rǝ (Q078p Wellen)
|
Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33689 |
met steengruis verharde weg |
assen:
asǝ (Q078p Wellen),
kriezelweg:
krizǝlweǝx (Q078p Wellen)
|
In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b]
I-8
|
19062 |
met tegenzin |
tegen wil en dank:
tège wil en da-nk (Q078p Wellen)
|
tegen heug en meug [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
smodderen:
smoͅdərə (Q078p Wellen)
|
regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32803 |
met vollen eggen |
bet vollen [eggen]:
bǝ vǫlǝ (Q078p Wellen)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|
22793 |
met vuur spelen |
bet vuur spelen:
bè vuur spe-le is prekkeloas (Q078p Wellen)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|