33381 |
paardestal |
paardsstal:
pi̯ãts[stal] (Q078p Wellen),
pi̯áts[stal] (Q078p Wellen)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
pi̯ats˲gǝtø̜̄x (Q078p Wellen)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
pacht:
pāx (Q078p Wellen),
tocht:
tǫu̯x (Q078p Wellen),
tuis:
tǫu̯s (Q078p Wellen)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
21689 |
pacht? |
huur:
ps. omgespeld volgens Frings.
hyr (Q078p Wellen),
stoelgeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
stulgeͅlt (Q078p Wellen)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21690 |
pachten |
pachten:
ps. omgespeld volgens Frings.
pa͂xtə (Q078p Wellen),
verhuren:
ps. omgespeld volgens Frings.
vərhyrə (Q078p Wellen)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
sxabəljou̯ŋ (Q078p Wellen),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
schampingons (Q078p Wellen),
paddestoel:
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
paddestoel (Q078p Wellen)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
vet:
vet (Q078p Wellen)
|
Dik, pafferig (papperig, vet, maf). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18240 |
paillette |
paillette:
(mv)
pajɛtǝ (Q078p Wellen),
paillette (fr.):
pailette (Q078p Wellen),
paillette (Q078p Wellen),
palɛt (Q078p Wellen)
|
Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: paillette? [N 62 (1973)] || paillette: paillette || Pailletten. Een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 114 (2002)] || Versiering voor kledingstukken. Glinsterend schijfje met in het midden een gaatje. [N 62, 60b]
II-7, III-1-3
|
17874 |
pak slaag |
pak slaag:
e pak slie-ëg (Q078p Wellen),
pompernikkel:
poempernikkel (Q078p Wellen)
|
een pak slaag [ZND 06 (1924)], [ZND m]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kəstym (Q078p Wellen),
tenue (fr.):
təny.j (Q078p Wellen)
|
costume: costume || tenue: zondagspak
III-1-3
|