e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pinksteren pinksten: pè-nxe (Wellen) Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)] III-3-3
pinnen tappen: tɛp (Wellen) De (ijzeren) pinnen waarmee de molensteen aan de beugels van de steenkraan wordt bevestigd. [Vds 205; Jan 184; Coe 167; Grof 200] II-3
pioen cornelisroos: -  kornielesroos (Wellen), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  kornièlisroes (Wellen), pinksterbloem: -  pinksterbloem (Wellen), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  pinksterbloem (Wellen) Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.) I-7, III-2-1
pissebed duizendpoot: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  doeəzendpout (Wellen), stekelvarken: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  stikəlverkə (Wellen), wild varken: oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)  wield verke (Wellen) pissebed, keldermot [GV K (1935)] III-4-2
pit van een steenvrucht kern: kijĕ.n (Wellen), kjai̯-n (Wellen), kjâ-n (Wellen) kern [ZND 01 (1922)] I-7
pit, kern van fruit kern: kjaan (Wellen, ... ), kjān (Wellen) [RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] I-7
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden strot: strǫwǝt (Wellen), strotpijp: strǭwǝtpējǝp (Wellen) In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.] II-1
plaatsvervangende peetoom peter: peter (Wellen), plakpeteren: plakpèttere (Wellen) peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] III-2-2
plaatsvervangende peettante paat: paot (Wellen), plakpaat: plakpaot (Wellen) meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)] III-2-2
plafond plafond: plafǫŋ (Wellen) Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.] II-9