28447 |
raat |
graat:
grǫwt (Q078p Wellen)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
geraden:
koe⁄je da grooa (Q078p Wellen)
|
Kunt ge dat raden? [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
33577 |
radijs |
radijs:
radijs (Q078p Wellen)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
32189 |
radmaker |
ramaker:
ramē̜kǝr (Q078p Wellen)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
18167 |
rafel |
kettel:
kettele (Q078p Wellen),
rafel:
reufel (Q078p Wellen),
røfǝl (Q078p Wellen)
|
Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || Rafelige plek in een weefsel. [N 62, 45b; MW] || Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
II-7, III-1-3
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
reufele (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
ruffelen:
røfǝlǝ (Q078p Wellen)
|
Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenkop:
spennəkoͅp (Q078p Wellen)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
raails (Q078p Wellen)
|
rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
19977 |
rammelaar |
klinkbel:
klinkbel (Q078p Wellen),
mannetje:
mɛnəkə (Q078p Wellen),
rijder:
rēͅər (Q078p Wellen)
|
het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater] [N 112 (2006)] || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1, III-3-2
|
34631 |
rammelkar |
klinkende kar:
kleŋkǝndǝ kē̜r (Q078p Wellen)
|
Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92]
I-13
|