22866 |
schaatsijzer |
ijzer:
eezer (Q078p Wellen),
snee:
snëi (Q078p Wellen)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [Lk 01 (1953)] || stalen onderdeel van een schaats [ijzer, mes, snee] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18181 |
schabbernak [znd 42] |
schabbernak:
Vroeger "èn aa-e schabbernak"werd gezegd van een kleine, oude, vernepen man of vrouw.
schabbernak (Q078p Wellen)
|
Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
lŏĕmmər (Q078p Wellen),
vie zitten in de loemer (Q078p Wellen),
wè zitte èn de loemer (Q078p Wellen)
|
schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
negen uren:
nigənurə (Q078p Wellen)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
⁄t is en schaon (Q078p Wellen)
|
t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schapestal:
sxōǝpǝ[stal] (Q078p Wellen)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (Q078p Wellen),
dabǝn (Q078p Wellen),
kratsen:
krɛtsǝ (Q078p Wellen),
scharren:
sxē̜rǝ (Q078p Wellen)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
17800 |
schede |
schacht:
sxāx (Q078p Wellen),
schede:
sxɛi̯ (Q078p Wellen)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lɛ̄.f (Q078p Wellen)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
schè-l (Q078p Wellen)
|
Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|