32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
sleeprus:
slēi̯.p[rus] (Q078p Wellen)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|
34294 |
sleephout |
sleephout:
slēphǭt (Q078p Wellen)
|
Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
24551 |
sleepruim |
sleen:
sleè.ne (Q078p Wellen)
|
sleedoornvrucht [ZND m]
III-4-3
|
22345 |
sleeën |
ijsstoel varen:
ijsstoel voare (Q078p Wellen),
pikken:
(pikke) (Q078p Wellen)
|
met de ijsslee rijden [narren, sleeën] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17930 |
slenteren |
lanterfanten:
lanterfante (Q078p Wellen)
|
Slenteren (taffelen, trampelen, lanterfanten, klenjeren). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slé-pe (Q078p Wellen),
slē.pǝ (Q078p Wellen),
slęi̯pǝ (Q078p Wellen)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (sleepen) [ZND 06 (1924)]
I-2, III-1-2
|
24535 |
sleutelbloem |
kattenkaas:
kattekous (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
kattekoës (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
-
kattekoous (Q078p Wellen),
sleutelbloem:
-
sleutelbloem (Q078p Wellen)
|
sleutelbloem [ZND 34 (1940)] || sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)]
III-4-3
|
19801 |
sleutelbos |
bos sleutels:
bōs sleutəls (Q078p Wellen),
sleutelbos:
sleutəlbōs (Q078p Wellen),
sleuterring:
sleitterreing (Q078p Wellen)
|
Een bos sleutels. Wil u de dialectische benamingen van de volgende voorwerpen opgeven: een bos sleutels [ZND 45 (1946)]
III-2-1
|
22469 |
sliepuit |
sliep, sliep:
sliep! sliep! (Q078p Wellen)
|
Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
31588 |
slijkvanger |
moosplaat:
mowsplǭt (Q078p Wellen),
mǫwsplǫwǝt (Q078p Wellen)
|
Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e]
II-11
|