e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tong tong: z`n tŏŭng is oangeloaë (Wellen), zèn tŏŭng is aongelāe (Wellen), zən tong is ôêngelôden (Wellen) Zijn tong is aangeladen [ZND 32 (1939)] III-1-1
tong van een schoen tong: tong (Wellen) Tong van de schoen. Een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 114 (2002)] III-1-3
tonneau tonneau: tonō (Wellen), tǫnǫu̯ (Wellen) Laag tweewielig rijtuigje voor vier personen met banken in de lengte van de bak en een achteringang. Het heeft vrij hoge wanden met afgeronde hoeken, waardoor het op een ton lijkt, en het is volledig open. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 7; N G, 51; monogr.] I-13
tonnen vaten vullen: váǝtǝ vølǝ (Wellen) Het bier in tonnen of vaten doen. [N 35, 90; monogr.] II-2
toot karstaart: kē̜rstɛt (Wellen), staart: stat (Wellen  [(mv stęt)]  ) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig ge√Ønterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
tortelduif roeker: vdBerg; omgesp.  rūkər (Wellen), tortelduif: totteldouf (Wellen, ... ) tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)] III-3-2, III-4-1
touwtjespringen koordjespringen: kjeudsje sprijnge (Wellen), /  keutjespringen (Wellen), kjeudsje sprijnge (Wellen), kjojtje sprenge (Wellen) / [SND (2006)] || koordje springen [SND (2006)] || koordjespringen [SND (2006)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] III-3-2
tralie tralie: trōͅlə (Wellen) een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)] III-2-1
tranende ogen leepogen: lè-ëpooch (Wellen) leepoog [ZND 01 (1922)] III-1-1
trant gang: gank (Wellen) Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)] III-1-2