19378 |
trap |
trap:
trap (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
22977 |
trapeze (circus) |
trapeze:
trapɛ.js (Q078p Wellen)
|
Trapèze: Zweefrek voor acrobaten in een circus.
III-3-2
|
19809 |
trapleuning |
leen:
lē(ǝ)n (Q078p Wellen)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
19850 |
trechter |
trechter:
treͅxtər (Q078p Wellen)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trē̜.xtǝr (Q078p Wellen),
trɛ̄xtǝr (Q078p Wellen)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trap:
trap (Q078p Wellen),
tred:
treǝt (Q078p Wellen),
voetje:
vytšǝ (Q078p Wellen)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.]
I-13
|
33954 |
treiten |
haamkussens:
hǭmkø̜sǝs (Q078p Wellen)
|
Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5]
I-10
|
19292 |
treiteren |
het hart uithalen:
et hât outhâle (Q078p Wellen),
t hat o.at hoalən (Q078p Wellen),
koeioneren:
immant koeijeneere (Q078p Wellen),
kreiten:
kre-te (Q078p Wellen),
plagen:
iemand plooege (Q078p Wellen),
immant plâôge (Q078p Wellen),
pluəxən (Q078p Wellen),
treiteren:
iemand treitere (Q078p Wellen),
trɛ.ijtərən (Q078p Wellen),
triakelen:
terjâ-kele (Q078p Wellen)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || kwellen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
appetèt (Q078p Wellen)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haamogen:
hǭmou̯gǝ (Q078p Wellen),
ogen:
ou̯gǝ (Q078p Wellen)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|