e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troep kippen kudde: køt (Wellen) Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.] I-12
troeven kappen: kappe (Wellen) met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] III-3-2
troffel truweel: trywęjl (Wellen) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
trommeltje trommeltje: tryməlkə (Wellen) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht opgelopen (volt. deelw.): ǫpgǝlǫu̯pǝ (Wellen), oplopen: oplǫu̯pǝ (Wellen) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
trompet trompet: trompet (Wellen), Afl. trompetten.  trumpɛt (Wellen) het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] || Trompette. III-3-2
tros vruchten handvol: hampsel (Wellen), koppel: koebbel (Wellen), koebel (Wellen) tros [ZND 32 (1939)] I-7
trots fel: slecht leesbaar  féel (Wellen), fier: fier (Wellen), kaal: koͅu̯l (Wellen), schone kal: schounj kāəl (Wellen) groots [ZND 24 (1937)] III-1-4
trouwen trouwen: treeuwen (Wellen) door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 115 (2003)] III-2-2
trui vareuse (fr.): Sport.  vəroe.ys (Wellen) vareuse: trui in wielerwedstrijden III-1-3