19492 |
vaatdoek |
schotelslat:
schottelslat (Q078p Wellen),
šoatəlslat (Q078p Wellen)
|
vaatdoek [ZND m] || zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
inkrijgen:
ęnkręgǝ (Q078p Wellen),
insteken:
ęjnsti-jǝkǝ (Q078p Wellen)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
vader:
vaar (Q078p Wellen),
vaor (Q078p Wellen)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
17822 |
vallen |
vallen:
vallen (Q078p Wellen)
|
vallen [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
22333 |
vals spel |
vals spel:
vals spel (Q078p Wellen)
|
oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (Q078p Wellen)
|
vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
29107 |
valse plooi |
kronkel:
krøŋkǝl (Q078p Wellen)
|
Valse plooi of vouw, die er niet hoort. [N 62, 48; MW]
II-7
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foetelier (Q078p Wellen)
|
iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34497 |
van de leg afraken |
uitgelegd (volt. deelw.):
ǭǝtgǝlē̜i̯t (Q078p Wellen)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
20474 |
van hoge afkomst |
van adel:
van adel (Q078p Wellen),
van hoge afkomst:
van houg aafkomst (Q078p Wellen)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|