e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dobbelen taarlingen: tjälinge (Wellen) het kansspel waarbij m et dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen] [N 112 (2006)] III-3-2
dobbelsteen taarling: enne tjaoling (Wellen), tjâling (Wellen) Een dobbelsteen of teerling. [ZND 23 (1937)] || Een teerling (dobbelsteen, Fr. dé à jouer). [ZND 08 (1925)] III-3-2
dobber schacht: WNT: schacht, 6. Drijver aan een hengelsnoer van de schacht van een veder gemaakt.  schaach (Wellen) de kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper] [N 112 (2006)] III-3-2
dochter dochter: douchter (Wellen), dóóchtər (Wellen), meidje: métskə (Wellen) dochter; en ze zei dat ze het ook aan haar dochter zou zeggen [ZND 04 (1924)] III-2-2
dode lijk: leek (Wellen) het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 115 (2003)] III-2-2
doden kapotmaken: kǝpǫt mǭkǝ (Wellen) De in dit lemma opgenomen gegevens duiden op het doden in het algemeen. De woordtypen kunnen betrekking hebben op zowel het doden van een varken als van een rund. Een bij de opgave eventueel bijgevoegd object ''varken'', ''rund'', ''koe'', ''beest''is niet in het woordtype opgenomen. De opgaven die wijzen op een doden door slaan met een hamer zijn ondergebracht in het lemma ''verdoven'', omdat het slachtdier in de regel door de slag eerst verdoofd raakte. Hierna kon het gemakkelijk gedood worden door steken of snijden. [N 28, 11a; N 28, 11b; N 28, 12 a; monogr.] II-1
doedelzak doedelzak: doedelzak (Wellen) het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak] [N 112 (2006)] III-3-2
doek doek: doek (Wellen), doĕk (Wellen), slat: [WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.  slat (Wellen) doek [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)], [ZND m] III-1-3
doek -> [wld iii 2.2] witte doek: de oe is doffer dan de Nederlandsche  enne witten doek (Wellen) een witte doek [ZND 23 (1937)] III-1-3
doffer, mannelijke duif haan/hoorn: hoan (Wellen), hoin (Wellen), hoo-ën (Wellen), hoon (Wellen), hooən (Wellen), haan/horen: hoi̯n (Wellen), hooën (Wellen) doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [Goossens 2a (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)] III-4-1