19445 |
achteruit |
achter:
axtǝr (Q078p Wellen),
terug:
tryk (Q078p Wellen),
terug-ju(j):
tryk jy (Q078p Wellen)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
aachteroëtgon (Q078p Wellen),
achteroutgoan (Q078p Wellen),
zich terugtrekken:
zich truktrèkke (Q078p Wellen)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
achterste hoofdbred:
ē̜ǝstǝ hø̜i̯brēǝt (Q078p Wellen),
hoofdbred:
hø̜i̯t˱briɛ.t (Q078p Wellen),
(mv)
hø̜i̯briǝr (Q078p Wellen),
hoofdstuk:
hø̄tstø̜k (Q078p Wellen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17781 |
adem |
asem:
ich koaes min ouesem nie krège (Q078p Wellen),
oasem (Q078p Wellen)
|
adem [ZND 01 (1922)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
asem krijgen:
ich koaes min ouesem nie krège (Q078p Wellen),
asemen:
ich koaes nie oueseme (Q078p Wellen),
oaseme (Q078p Wellen)
|
ademen [ZND 01 (1922)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de oaere van ze veurheuit (Q078p Wellen),
ŏĕar (Q078p Wellen),
èn oaer oapesnèë (Q078p Wellen)
|
ader [ZND 01 (1922)] || de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
āf˂dōͅk (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen,
Q078p Wellen),
schuil:
sxoͅu̯əl (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen,
Q078p Wellen)
|
afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
21448 |
afdingen |
afpingelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
ōͅfpeŋələ (Q078p Wellen),
pingelen:
piengele (Q078p Wellen),
pèngele (Q078p Wellen),
ps. omgespeld volgens Frings.
peŋələ (Q078p Wellen)
|
afdingen [ZND m] || beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || marchanderen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
afgelaten melk:
afxǝlǭtǝ mɛlk (Q078p Wellen),
o.ǝfxǝluǝtǝ mølk (Q078p Wellen),
doorgedraaide melk:
dōi̯u̯rgǝdrɛ̄dǝ mę.lǝk (Q078p Wellen),
gemachiende melk:
gǝmašindǝ męlk (Q078p Wellen)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezogen zeug:
ǭf˲gǝsōu̯gǝ [zeug] (Q078p Wellen),
afgezoogde zeug:
ǭf˲gǝzogdǝ [zeug] (Q078p Wellen)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|