19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
he het geen reust (Q078p Wellen)
|
hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geer:
gēr (Q078p Wellen),
gęjǝr (Q078p Wellen)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫt˲vǫu̯rǝ (Q078p Wellen)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gaope (Q078p Wellen),
goapen (Q078p Wellen)
|
geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gee-hoenger (Q078p Wellen)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
grāx (Q078p Wellen),
hol:
hǫu̯ǝl (Q078p Wellen),
hǭl (Q078p Wellen),
kuil:
kōi̯l (Q078p Wellen),
sloot:
slōt (Q078p Wellen),
slǫu̯t (Q078p Wellen),
zouw:
zou̯ (Q078p Wellen)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gekapt vlees:
gekapt vlees (Q078p Wellen)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
roof:
roǝf (Q078p Wellen),
rǫu̯ǝf (Q078p Wellen)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehiemelte (Q078p Wellen),
hemel:
hiemel (Q078p Wellen)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
geheuch (Q078p Wellen),
gehui-ch (Q078p Wellen)
|
gehucht [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|