28631 |
opdoeken |
toebinden:
toebinden (L215a Wellerlooi)
|
Een doek onder de korf steken. De uiteinden van de doek worden met pinnetjes of oognagels vastgezet aan de korfwand. Hierdoor verhindert men het wegvliegen van de bijen tijdens het reizen. [N 63, 104a; JG 2b-5, add.; monogr.]
II-6
|
28482 |
open broed |
open broed:
ōpǝ brut (L215a Wellerlooi),
vuilbroed:
vølbrut (L215a Wellerlooi)
|
Broed dat nog niet afgesloten of verzegeld is. De toekomstige bij zit dan nog in het stadium van ei en larf. [N 63, 25a; N 63, 20a; N 63, 22c]
II-6
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
ophalde (L215a Wellerlooi)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
oͅpgəmakt (L215a Wellerlooi),
xɛlt opgəmakt (L215a Wellerlooi)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
opper:
øpǝr (L215a Wellerlooi)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
keuken:
köke (L215a Wellerlooi)
|
oprispen [SGV (1914)]
III-1-2
|
28431 |
opspijlen |
opspijlen:
opspilǝ (L215a Wellerlooi)
|
De korf van spijlen voorzien. Zie ook het lemma Verstevigingsspijlen. [N 63, 7a]
II-6
|
17900 |
optillen |
heffen:
höffe (L215a Wellerlooi),
opheffen:
òphèùfə (L215a Wellerlooi)
|
heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND]
III-1-2
|
28579 |
optissen |
suizen:
zūzǝ (L215a Wellerlooi)
|
Het maken van geluid door de bijen als men de korf of kast opent. [N 63, 72]
II-6
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ëspres (L215a Wellerlooi)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|