33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bōǝnǝ (L215a Wellerlooi),
boon:
bōǝn (L215a Wellerlooi)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18863 |
boos |
kwaad:
z.st.nmw.
kwoad (L215a Wellerlooi)
|
01; kwaad [SGV (1914)]
III-1-4
|
21302 |
borg |
borg:
börg (L215a Wellerlooi)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|
19497 |
borstel |
borstel:
bōrsel (L215a Wellerlooi),
bòòrsel (L215a Wellerlooi),
pannenspons:
pannespoons (L215a Wellerlooi),
pottenschrobber:
potteschrubber (L215a Wellerlooi),
wasser:
wesser (L215a Wellerlooi)
|
andere soorten borstels [DC 15 (1947)] || borstel [DC 15 (1947)], [SGV (1914)] || kwastachtige borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
bōrst (L215a Wellerlooi)
|
borst(kas) [SGV (1914)]
III-1-1
|
33713 |
bos |
bos:
bos (L215a Wellerlooi)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L215a Wellerlooi)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (L215a Wellerlooi)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
32556 |
boterkorf |
botterkorf:
botǝrkø̜rf (L215a Wellerlooi)
|
Rechthoekige mand met hengsel en aan de bovenzijde soms twee kleppen. Zie ook afb. 289. De boterkorf werd volgens het Venrays woordenboek (pag. 105) vroeger gebruikt door boeren om daarmee hun zelfgemaakte boter naar de markt te brengen. [N 20, 50; N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
19517 |
botervlootje |
boterpotje:
botterpötje (L215a Wellerlooi),
boterschoteltje:
boterschuttelke (L215a Wellerlooi),
bōtterschulleke (L215a Wellerlooi)
|
botervlootje [DC 23 (1953)]
III-2-1
|