17776 |
hiel |
hak:
hak (L215a Wellerlooi, ...
L215a Wellerlooi,
L215a Wellerlooi)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hei aardt noar zien vader (L215a Wellerlooi)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
gijgen:
giegen (L215a Wellerlooi)
|
hijgen (naar adem) [SGV (1914)]
III-1-2
|
21462 |
hinderen |
hinderen:
hinderen (L215a Wellerlooi)
|
hinderen [SGV (1914)]
III-3-1
|
17955 |
hinken |
hinken:
heenke (L215a Wellerlooi)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hOēd (L215a Wellerlooi),
hô.t (L215a Wellerlooi)
|
hoed [RND], [SGV (1914)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (L215a Wellerlooi)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
33804 |
hoef |
hoef:
hūf (L215a Wellerlooi, ...
L215a Wellerlooi)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nǫtstal (L215a Wellerlooi)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hōēk (L215a Wellerlooi)
|
hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|