21337 |
kletswijf |
klapster:
Van Dale: II. klapper, 1. die klapt, babbelaar...
klapster (L215a Wellerlooi)
|
klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
24536 |
klit |
klis:
klès (L215a Wellerlooi)
|
klis (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
enne kloomp (L215a Wellerlooi),
klōmp (L215a Wellerlooi)
|
Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12, III-1-3
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
kløt (L215a Wellerlooi)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
klowe (L215a Wellerlooi)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|
21347 |
knecht |
knecht:
enne neje knêcht (L215a Wellerlooi)
|
knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)]
III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knɛ̄xt (L215a Wellerlooi)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
botter kneden:
[botter] knęi̯ǝ (L215a Wellerlooi)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
duwen:
douwe (L215a Wellerlooi)
|
knellen [SGV (1914)]
III-1-2
|
24186 |
kneu |
heimourik:
heimowerik (L215a Wellerlooi)
|
Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|