e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellerlooi

Overzicht

Gevonden: 1874
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kletswijf klapster: Van Dale: II. klapper, 1. die klapt, babbelaar...  klapster (Wellerlooi) klappei [SGV (1914)] III-3-1
klit klis: klès (Wellerlooi) klis (plant) [SGV (1914)] III-4-3
klomp klomp: enne kloomp (Wellerlooi), klōmp (Wellerlooi) Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] II-12, III-1-3
kluit aarde kluit: kløt (Wellerlooi) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluwen kluwen: klowe (Wellerlooi) kluwen [SGV (1914)] III-1-3
knecht knecht: enne neje knêcht (Wellerlooi) knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)] III-3-1
knecht, algemeen knecht: knɛ̄xt (Wellerlooi) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
kneden botter kneden: [botter] knęi̯ǝ (Wellerlooi) De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11
knellen duwen: douwe (Wellerlooi) knellen [SGV (1914)] III-1-2
kneu heimourik: heimowerik (Wellerlooi) Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] III-4-1