22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hè: is jö:rig (Q113a Welten)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
34025 |
jong van een rund |
kalf:
kalf (Q113a Welten)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (Q113a Welten),
bagje:
bɛkškǝ (Q113a Welten)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gø̜̄skǝ (Q113a Welten)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pø̜l (Q113a Welten)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (Q113a Welten)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
liefste:
leefste (Q113a Welten)
|
Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstoande (Q113a Welten)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17602 |
kaak |
kaak:
ká:k (Q113a Welten)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
32561 |
kafmand |
kafmandel:
kāfmaŋǝl (Q113a Welten)
|
Grote mand, waarin na het dorsen het kaf werd verzameld. De kafmand werd ook gebruikt om het kaf naar de schuur te brengen. Volgens de informant uit Sittard (Q 20) werd dit, gemengd met ander voer, gebruikt als voedsel voor paarden. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 105; monogr.]
II-12
|