24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
wijf:
wief (L375p Wessem)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dulle (L375p Wessem),
duizelig:
duzelig (L375p Wessem)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
17895 |
duwen |
duwen:
düjə (L375p Wessem)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
19504 |
dweil |
dweil:
dweͅi̯əl (L375p Wessem)
|
grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19657 |
dweilen |
dweilen:
dweͅi̯ələ (L375p Wessem)
|
stenen of houten vloeren, stoepen, etc. met behulp van water en een grove doek schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20505 |
een borrel drinken |
nippen:
nippe (L375p Wessem)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən bu̞tram smīərə (L375p Wessem)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜.i̯ (L375p Wessem)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
20131 |
een hond vleien |
keuren:
keure (L375p Wessem)
|
Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
34495 |
een zandbad nemen |
hoeieren:
hūi̯ǝrǝ (L375p Wessem)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|