17748 |
haar |
haar:
hô.r (L375p Wessem)
|
haar (op het hoofd) [RND]
III-1-1
|
25143 |
hagelbui |
hagelbijs:
haaxəlbīes (L375p Wessem)
|
hagelbui [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L375p Wessem)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.]
II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (L375p Wessem)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)]
III-1-3
|
19692 |
hakmes |
hakmets:
hakmets (L375p Wessem)
|
hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
26222 |
hals van de as |
baan:
baan (L375p Wessem)
|
Het gedeelte van de molenas dat op het metalen of hardstenen lager rust of draait. In geval van een houten as werd dit gedeelte vaak versterkt met smalle stroken ijzer, die in de lengterichting van de as werden aangebracht en waaromheen weer metalen banden werden bevestigd om het geheel bijeen te houden. Zie ook afb. 45 en de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10i; A 42A, 6]
II-3
|
26234 |
halssteen |
baansteen:
baansteen (L375p Wessem)
|
Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4]
II-3
|
34566 |
handkar |
handkar:
hantkęr (L375p Wessem)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
32831 |
handrol, tuinrol |
hofwel:
hǭfwɛl (L375p Wessem)
|
Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.]
I-2
|
19566 |
handveger, stoffer |
handveger:
handjvēgər (L375p Wessem, ...
L375p Wessem)
|
het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met stugge haren [DC 15 (1947)] || het voorwerp waarmee vloeren en vloerkleden stofvrij worden gemaakt met zachte haren [DC 15 (1947)]
III-2-1
|